Geschiedenis van het raadhuis

De allereerste vergaderingen van de Kerkraadse gemeenteraad vonden in het begin aan de negentiende eeuw plaats in een oud pand aan het Kerkplein. Dit bakstenen gebouw lag vermoedelijk al rond 1660 bij de Lambertuskerk.

In het huis waren ook de gemeentelijke school en de kapelanie gevestigd. Aan de zijkant van dit 'multifunctionele' pand lagen ook nog enkele gevangeniscellen.
In de volksmond stonden de cellen bekend als 'sjroetesjtelsjer' (kalkoenenhokken), omdat ze met hun afmetingen van circa 1.40 m bij 1.00 m nauwelijks bewegingsruimte boden. In 1822 was het pand al zo bouwvallig dat de meeste ouders hun kinderen niet meer naar de gemeenteschool durfden te sturen.

De gemeente besloot in 1823 het pand te verlaten en betrok een nabijgelegen herberg annex danslokaal. Kort na de voor Napoleon zo desastreus verlopen bloederige veldtocht naar Rusland in 1812 vond in dit uit circa 1770 daterend pand een hooglopende ruzie plaats. De verhitte discussie eindigde met een geweldige vechtpartij waarbij het bloed van de vechtersbazen onder de deur door op de straat vloeide. De associatie met de slachting in Rusland was gauw gelegd en dus stond vanaf die gedenkwaardige gebeurtenis het gebouw bekend als 'Moskou'. Ook meneer de pastoor gebruikte deze term als hij zich bij het lezen van de mis ergerde aan de 'joebel en troebel' uit dit café. Zelfs nadat de gemeenteraad het pand in bezit had genomen bleef de naam 'Moskou' een begrip bij de plaatselijke bevolking.

Lang voordat 'Moskou' in 1921 werd gesloopt, was de gemeente alweer terug op haar oude stek aan het Kerkplein 1. Kerkrade kreeg een nieuwe kapelanie en de bouwvallige oude kapelanie werd in 1858 verbouwd tot gemeentehuis. De hele klus, naar plannen van de Heerlense bouwmeester Karel Smeets, werd door de Kerkraadse schrijnwerker Willem Vandermeulen geklaard voor ruim vijfduizend gulden. In 1913 werd het pand nogmaals ingrijpend gerenoveerd en zelfs voorzien van een extra verdieping. Het gebouw werd daarna verhuurd aan o.a. de rijksbelastingen (tot 1922), de gemeente-ontvanger (1924), het gemeentelijk bureau voor de arbeidsbemiddeling (tot 1934), de R.K. Kappers-patroons Vereniging Kerkrade (1938), de Arbeidsbeurs (1941-1953) en de dienst Maatschappelijke Zorg (1953-1961). Het oudst bekende raadhuis van Kerkrade had dus een zeer respectabele staat van dienst toen het in 1970 uiteindelijk werd gesloopt.

Een nieuw Kerkraads centrum?

Met de opkomst van de mijnbouwindustrie, de groeiende bevolking en de toenemende bureaucratisering, werd ook de roep om een nieuw en groter raadhuis steeds luider. In de omgeving van het Kerkplein was echter nauwelijks bouwgrond beschikbaar. Een nieuw raadhuis moest ergens anders worden gebouwd en dat zou waarschijnlijk leiden tot een verschuiving van het centrum, weg van het Kerkplein. De gemeenteraad twijfelde tussen de aankoop van een perceel aan het Marktplein (de 'Ackensschuur', eigendom van mej. Maria Josepha Ackens) en een pand aan de Hoofdstraat (eigendom van de weduwe van oud-burgemeester Ignace Daelen).

De Nieuwe Kerkraadsche Courant had op 20 januari 1912 een echte primeur: de eerste tekening van het nieuw te bouwen raadhuis.

Krantenartikel het nieuwe Raadhuis
Tekst artikel: "Hierboven het nieuw te bouwen Raadhuis voor onze Gemeente. Zooals men ziet wordt het gebouw in Hollandsche Renaissance uitgevoerd. De hoofdafmetingen zijn: voorgevel breedte 16 M, zijgevel breedte 15 M. en de hoogte tot aan de goot is 12 M. De begane grond bevat links de veldwachterswoning en rechts het politiebureau en de gevangeniscellen, waaronder de kelder voor de verwarming. De eerste verdieping bereikt men van buiten over een hardsteenen trap van 2,50 M. breed. Op deze verdieping liggen links de bureaux voor de Secretarie, den Secretaris en den Burgemeester, rechts voor den BurgelijkenStand, den ontvanger en de Commissies. Van uit de eerste verdieping bereikt men over een voor een gedeelte vrijdragende hardsteenen trap de tweede verdieping, waar zich bevindt de Raadszaal met de kamer voor 't publiek en de bureaux voor de Gemeentewerken. Van hieruit is ten slotte de zolder en de toren te bereiken."

De gemeentelijke opzichter, architect en latere directeur van de Algemene Technische Dienst, Cornelus Duykers (1879-1944), ging bij zijn ontwerp uit van de beschikbare bouwplaats aan de Hoofdstraat. Het nieuwe centrum van Kerkrade zou volgens hem - en Duykers stond hierin bepaald niet alleen - moeten komen te liggen ongeveer ter hoogte van de Hoofdstraat en het Oranjeplein. Voor- en tegenstanders in de gemeenteraad bleken aanvankelijk niet op één lijn te krijgen. Het college van gedeputeerde staten weigerde tot twee maal toe zelfs haar goedkeuring te verlenen aan een raadsbesluit voor de bouw van een raadhuis vanwege de locatie of de aankoopprijs van de bouwgrond. Uiteindelijk ging een raadsmeerderheid in beroep bij de Kroon om de aankoop van de Ackens-schuur voor ƒ 8.500,-- gerealiseerd te krijgen. Daarmee was het besluit geveld: het gemeentelijk centrum werd verplaatst richting Marktplein en niét verderop richting Hoofdstraat. Voor Duykers was dit een grote teleurstelling: het bouwterrein aan de Markt was eigenlijk te smal voor zijn ontwerp en de architectuur van het raadhuis sloot nauwelijks aan bij de rest van de bebouwing van het plein.

Op zaterdag 20 januari 1912 kon de Kerkraadse bevolking voor het eerst kennis nemen van het nieuwe raadhuis, toen De Nieuwe Kerkraadsche Courant (voorheen Kirchrather Volkszeitung) een voorpagina-artikel wijdde aan het gebouw.

De architectuur

Duykers heeft zich in zijn werk sterk laten inspireren door zijn leermeester, de beroemde Nederlandse bouwmeester Pierre Cuypers. Cuypers had grote faam verworven als architect van het Centraal Station en het Rijksmuseum (beide in Amsterdam), maar was ook bekend als architect van katholieke kerken en door zijn medewerking aan de restauratie van het kloostercomplex Rolduc in Kerkrade. Een tweede inspiratiebron voor Duykers waren de recente voorbeelden van nieuwe stadhuizen elders in den lande (waarschijnlijk vooral het uit 1894 daterende stadhuis van Nieuwer-Amstel).

In 1896 werd Nieuwer-Amstel geannexeerd door Amsterdam. Het gemeentehuis van Nieuwer-Amstel werd eerst gebruikt als politiebureau en daarna als kantoor voor Publieke Werken, voordat het in 1914 zijn voorlopig definitieve bestemming vond als gemeentearchief van Amsterdam.

Uitwendig is het gebouw een goed voorbeeld van de Hollandse neo-renaissancestijl, een bouwstijl waarin de stijlkenmerken en de vormentaal van de architectuur van de oude Grieken en Romeinen goed te herkennen zijn. Daarvan getuigt ook de inscriptie boven het toegangsportaal. De afkorting 'S.P.Q.K.' (Senatus Populusque Kerkradiensis - de senaat en het volk van Kerkrade -) is een duidelijke verwijzing naar de term 'Senatus Populusque Romanus' uit de tijd dat de Romeinen over bijna de gehele 'beschaafde' wereld regeerden (circa 50 voor Christus tot 400 na Chr.). Naast specifiek classicistische gevelornamenten als zuilen, pilasters, frontons, obelisken en mythologische sculpturen, verwerkte Duykers ook typisch oud-Hollandse decoratieve versieringen in de gevels (zoals de trap- en halgevels en de rondboogvensters).

Kennelijk viel het werk van Duykers in goede aarde bij het gemeentebestuur, want hij kreeg voor al zijn inspanningen een gratificatie van ƒ 200,--. Dat was véél geld, ook voor iemand die met een jaarsalaris van ƒ 1.100,-- een van de best betaalde ambtenaren van de gemeente Kerkrade was! Het nieuwe raadhuis (inclusief veldwachterswoning en gevangenhuis) zou de gemeenschap uiteindelijk ruim ƒ 18.000,-- kosten.

Oude zwart-wit foto van het raadhuis
De eerste jaren

Op woensdag 22 oktober 1913 om 16.30 uur werd het raadhuis aan de Markt officieel in gebruik genomen tijdens een extra raadsvergadering. Na de vergadering nuttigden de burgemeester, de wethouders en de raadsleden samen met de gemeenteambtenaren het avondeten onder het genot van een goede fles wijn. Om de kosten van de feestavond te beperken zagen de raadsleden zelfs af van de gebruikelijke presentiegelden. Op zondag 26 oktober werd het nieuwe raadhuis opengesteld voor het publiek. Verdere festiviteiten vonden niet plaats. Waarschijnlijk zullen de ambtenaren in het begin verdwaasd en verdwaald door het grote gemeentehuis gelopen zijn. In het oude gebouw konden zij namelijk samen met de raadsleden en het college van burgemeester en wethouders slechts beschikken over 1 kamer! Toch was ook het nieuwe pand aan de Markt 1 met zijn 16 kamers al gauw te klein. De eerste klachten over de huisvesting van het ambtenarenapparaat vielen al in het jaar 1922 te beluisteren. In 1927 werd zelfs alweer gesproken over mogelijke nieuwbouw van een raadhuis, waarbij het Oranjeplein weer nadrukkelijk als vestigingsplaats in de kijker stond. Voor het bestaande raadhuis moest een alternatieve bestemming gezocht worden. Oriënterende gesprekken met het Rijk werden al gevoerd om een belastingkantoor of zelfs een kantongerecht in het pand aan de Markt te krijgen.

In 1930 mengden zich ook de kranten in de discussie. Had Kerkrade eigenlijk wel behoefte aan een nieuw raadhuis of kon misschien worden volstaan met een verbouwing van het bestaande pand? Een journalist die zich verborg achter de schuilnaam 'De Spectator' constateerde op 1 juli 1930 dat de kamer van de burgemeester klein, primitief en niet representatief was, dat er geen wachtruimte voor publiek bestond, dat bezoekers in de kille hal ronddwaalden totdat zij te woord gestaan werden en dat de diverse afdelingen op een zeer onoverzichtelijke manier waren gehuisvest in kleine, lage en slecht verlichte kamertjes. Verbouwing van het raadhuis was volgens de krant dan ook zeer gewenst.

Twee jaar later kwam de zaak weer op de politieke agenda. Wethouder Huynen signaleerde in 1932 dat de ambtenaren in het raadhuis op de begane grond in hokken zaten, dat een fatsoenlijke ingang voor het personeel ontbrak, dat de kamer van de burgemeester veel op een broeikast leek en dat de huwelijken in een klein en ongezellig hok gesloten werden. Tegelijkertijd had hij ook veel kritiek op het functioneren van het ambtelijk apparaat. Regelmatig zag hij afdelingshoofden 'samenzweren' bij het ene telefoontoestel dat de gemeente rijk was en bovendien stoorde hij zich aan het vele geloop in het gebouw. Raadslid Villain zag meer in nieuwbouw en raadde het college van B & W aan om eens een kijkje te nemen in Nieuwenhagen, waar men in 1930 nog een compleet nieuw raadhuis had laten bouwen voor slechts dertigduizend gulden. Kennelijk heeft het college dit laatste niet echt serieus overwogen, want men was er van overtuigd dat zelfs een 'simpele' verbouwing niet meer beneden de tachtigduizend gulden te realiseren zou zijn.

De verbouwing van 1932

Op 13 april 1932 besloot de gemeenteraad een prijsvraag uit te schrijven voor een plan voor de verbouwing en de uitbreiding van het raadhuis. In de eerstvolgende vergadering werd dit besluit overigens weer ingetrokken, omdat de kosten van zo'n prijsvraag volgens de directeur van de Algemene Technische Dienst de pan zouden uitrijzen. De directeur kreeg toen zélf opdracht een ontwerp voor de verbouwing van het raadhuis te vervaardigen.

Het uiteindelijk ontwerp was eerder functioneel dan fraai te noemen: aan de achterzijde van het bestaand raadhuis werd een 'schoenendoos' aangebouwd en de imposante hal viel gedeeltelijk ten prooi aan de slopershamer. Daarvoor in de plaats werd een nieuwe verwarmingskelder aangelegd, verrezen er nieuwe kantoorruimten voor o.a. de afdelingen Publieke Werken en Secretarie, kregen de secretaris en de ontvanger nieuwe kamers en kwam er een nieuwe raadszaal met tribune.

Oude ansichtkaart in zwart-wit van het Marktplein met het raadhuis en huizen

In verband met de slechte economische toestand in het begin van de jaren dertig werd in het bestek opgenomen dat tenminste 90 % van de te werk te stellen arbeiders ingezetenen van de gemeente Kerkrade moesten zijn. Deze arbeidskrachten konden 75 cent per uur verdienen. Ze zullen dus van dit project niet echt rijk geworden zijn, aan de andere kant was het echter wel een welkome stimulans voor de arbeidsmarkt. De verbouwing van 1932 was de meest ingrijpende, maar tegelijkertijd ook wel de minst geslaagde van allemaal! Een tijdgenoot vergeleek de nieuwe aanbouw zelfs al met vishallen, die slechts geschikt waren om de zenuwen van de ambtenaren te slopen.

Ook tijdens de tweede wereldoorlog bestonden weer plannen tot verbouwing van het raadhuis. Volgens architect Nievelstein was de kelder geschikt te maken voor het inrichten van werkruimten voor ambtenaren en konden de gangen van het gebouw opgeknapt worden door het aanbrengen van kunstzinnige muurschilderingen. De plannen voor de kelderkantoortjes zijn gelukkig nooit gerealiseerd en helaas zijn ook de muurschilderingen nooit aangebracht. Afgaande op de ontwerpschetsen van A. Nols hadden deze een indrukwekkend tijdsbeeld kunnen geven van een mijngemeente in oorlogstijd.

Kleurrijke muurschildering naast een houten deur
Detail van de ontwerptekening van A. Nols voor de verfraaiing van de kale gangen van het gemeentehuis. Duidelijk te zien zijn de pijlers van de Kerkraadse economie uit die tijd: de mijn en de arbeiders. In een van de tekeningen toonde Nols echter ook in schrille kleuren de verwoestingen van de oorlog.
De verbouwing van 1962

Na de tweede wereldoorlog vonden nog een aantal grotere en kleinere verbouwingen plaats. Het takenpakket en het ambtenarenapparaat van de gemeentelijke overheid groeide en het raadhuis werd al snel te klein. In 1961 werd het gemeentelijk administratiegebouw aan de Marktstraat in gebruik genomen. In 1962, het jaar waarin Kerkrade z'n 50.000ste inwoner mocht begroeten, werd ook een nieuw gebouwencomplex van de algemene technische dienst en de brandweer aan de Hammolenweg opgeleverd. Omdat de nieuwe huisvesting van het ambtelijk apparaat een flinke bres had geslagen in de gemeentelijke financiën, werd afgezien van de bouw van een geheel nieuw raadhuis. Dertig jaar na de verbouwing van 1932 werd het oude raadhuis opnieuw gerenoveerd. Dit keer werd, onder leiding van de Maastrichtse architect Frans Snelder, vooral het interieur onder handen genomen. Tijdgenoten werden vooral overdonderd door de imposante ontvangsthal. Een journalist van De Zuid-Limburger schreef hierover: De bezoeker, die de oorspronkelijke situatie gekend heeft, staat hier zonder meer verstomd. Hij kent zich niet terug! Hij treedt een hal binnen die tot het plafond van de tweede etage reikt. Hij weet niet wat hij het eerst moet bewonderen, de fraaie verlichting in de vorm van niet minder dan 21 uit glas gesponnen ballonnen, de machtige marmeren trap, die in een kwart draai langs de zijwand omhoog voert, het mozaïekwerk van Ad. Maas dat door zijn fijne kleurstelling onmiddelijk het oog boeit, de zware palissanderhouten deuren voor de weinige vertrekken die in deze hal uitkomen." Maar ook de rest van het gebouw, en m.n. de burgerzaal en de nieuwe raadzaal, werden geroemd. Nog nét voordat het vierde Wereld Muziek Concours van start ging, kon de officiële opening van het zo goed als nieuwe raadhuis gevierd worden. Het gemeentebestuur had er kennelijk wel vertrouwen in: op vrijdag de dertiende juli mocht het personeel voor het eerst een kijkje wagen in het verbouwde pand.

De zeventiger jaren

In 1973 en 1978 werd vooral aandacht geschonken aan de herinrichting van de benedenverdieping van het raadhuis. Het ambtelijk apparaat werd zoveel mogelijk geconcentreerd in het gemeentelijk administratiegebouw en door het plaatsen van een raamwerk met dichte akoestische wanden kon makkelijk de bestaande kantoorruimte worden herverdeeld tussen de resterende afdelingen. In 1974 schonk het kerkbestuur van de St. Petrusparochie een luidklok uit de kerk aan de St. Pieterstraat - die op de nominatie stond om gesloopt te worden - aan de gemeente. Dit klokje werd vervolgens in het torentje van het raadhuis gehangen en slaat nog steeds elk half en heel uur. Ook de oude traditie om een kwartier voor aanvang van de raadsvergaderingen te luiden (om de raadsleden op te roepen) wordt nog steeds in ere gehouden. Het klokje kon in 1974 overigens al bogen op een rijk verleden. Oorspronkelijk had het namelijk toebehoord aan de Domaniale Mijn, die deze gebruikte om de arbeiders naar hun werk te roepen of te herinneren aan de schaft. In 1905 schonk het mijnbedrijf de klok aan de toen nét opgerichte St. Petrusparochie in Chevremont. Toen de parochie in 1931 nieuwe en zwaardere klokken kreeg, werd het kleine klokje alleen nog gebruikt om te luiden bij begrafenissen van kinderen, daaraan dankte het ook z'n bijnaam "kinderklokje".

Het gebouw op de Markt heeft zijn oorspronkelijke bestemming altijd behouden. Hier zetelen burgemeester en wethouders en vergadert de gemeenteraad al meer dan driekwart eeuw. De kritiek op het gebouw is echter ook de laatste jaren nooit helemaal verstomd. Het pand was slecht toegankelijk voor gehandicapten en de buitenkant moest nodig worden gerestaureerd. Medio augustus 1996 werd naar plannen van architectenburo Widdershoven bv een begin gemaakt met de renovatie van het raadhuis.

De renovatie van 1996 en 1997

Op zaterdag 24 mei 1997 werd het raadhuis door burgemeester Th. Wöltgens feestelijk heropend. Mede dankzij de aanleg van een lift is het gehele gebouw nu voor het eerst ook goed toegankelijk voor mensen die wat moeilijker ter been zijn. De hoofdingang bevindt zich nu op de begane grond. De ingang op het bordes wordt alleen nog bij officiële ontvangsten gebruikt. Verder zijn op de begane grondkantoren ingericht voor een ambtelijke staf. Hier bevinden zich ook de leeskamer en de fractiekamer van de gemeenteraad.

Op de eerste verdieping zijn de kamers van de burgemeester, de gemeentesecretaris en de burgerzaal die voor vergaderingen, ontvangsten en exposities gebruikt kan worden. De kantoren en de raadszaal op de tweede verdieping zijn ook volledig opgeknapt. De raadszaal wordt ook als trouwzaal gebruikt.